SAINT-JOHN PERSE - VIJF LOFZANGEN



 

1

Het vlees roostert in de volle wind, de sauzen worden bereid
en de walm stijgt de rauwe paden op en bereikt de wandelaar.
Dan trekt de Dromer met besmeurde wangen
zich terug
uit een oude droom, doorregen van geweld, listen en slagen,
en komt parelend van het zweet op de geur van het vlees
naar beneden
als een vrouw die zeult: haar linnen, al haar wasgoed en haar los-
hangend haar.


2

Ik heb een paard liefgehad – wie was het? – hij keek mij recht van voren aan,
vanonder zijn voorlok.
De ademende gaten van zijn neus waren twee mooie dingen om te zien
– met het ademende gat dat boven elk van zijn ogen zwelt.
Na het draven was hij bezweet: dát is glanzen! – en mijn kinder-
knieën persten maantjes in zijn flanken...
Ik heb een paard liefgehad – wie was het? – en soms (want een dier
weet beter welke krachten ons prijzen)
hief hij naar zijn goden een hoofd van brons omhoog: briesend, ge-
striemd met een bladsteel van aderen.


3

De ritmen van de trots dalen de rode kliffen af.
De schildpadden deinen als bruine sterren door de zeestraat.
De reden hebben een droom vol kinderhoofden...

Wees een man met kalme ogen die lacht,
die zwijgzaam lacht onder de kalme wiek van de wenkbrauw, volein-
ding van de vlucht (en vanaf de roerloze rand van de wimper keert hij
weer naar de dingen die hij heeft gezien, langs de wegen van de bedrieg-
Iijke zee... en vanaf de roerloze rand van de wimper
deed hij ons meer dan een belofte van eilanden,
als wie tot een jongere zegt: ‘Je zult eens zien!’
En híj nu is vertrouwd met de meester van de boot.)


4

Azuur! Onze dieren barsten uit in een kreet!
         Ik ontwaak, mijmerend over de zwarte vrucht van de Aniba in haar wrattig, afgeknot bekertje... Ach ja! De krabben hebben een hele boom met zachte vruchten verslonden. Een andere is met littekens bezaaid, zijn bloesem tierde sappig aan de stam. Op weer een andere kun je je hand niet leggen, zoals je bij iets zweert, of het regent al vliegen, kleuren...! De mieren rennen in twee richtingen. Vrouwen lachen heel alleen in de maluwen, gele bloemen met donker-rode-spikkels-onderaan, die een middel zijn tegen diarree van hoornvee... En het geslacht geurt best. Zweet baant zich een frisse weg. Een man alleen kan zijn neus in de vouw van zijn arm steken. De oevers zwellen, brokkelen af onder lagen dwaas parende insecten. De riem is uitgebot in de hand van de roeier. Een levende hond aan de haak is het beste aas voor haaien...
         – Ik ontwaak, mijmerend over de zwarte vrucht van de Aniba; over bloemen in trosjes onder de oksel van de bladeren.


5

… Van melk zijn deze kalme wateren
en al wat uitstroomt in de lome eenzaamheid van de ochtend.
Gewassen vóór de dag, met een in dromen eender water als het gloren
van de dageraad, geeft het dek een trouw verslag van de hemel. En de
lieflijke kindertijd van de dag komt, langs het rek van opgerolde tenten,
neer tot in mijn lied.

Kindertijd, mijn schat, was het dan slechts dat...?
Kindertijd, mijn schat... die dubbele ring van het oog en het moeiteloos
houden van...

Het is zo kalm, en dan zo zoel,
het is ook zo voortdurend,
wat is het vreemd om daar te zijn, met het gemak
van de dag om handen...

         Kindertijd, mijn schat! er valt slechts te wijken... En heb ik het al ge-
zegd? Ik wil zelfs deze lakens niet meer
         zien zwieren, in het onherstelbare, in de groene eenzaamheid van de
ochtend... En heb ik het al gezegd? men moet slechts dienen
         als oud touw... En dit hart, dit hart, dáár! Laat het maar zwalken over
het dek, met meer deemoed en wildheid en meer, dan een oude zwabber,
         afgedaan...


                  vertaling Hans van Pinxteren
__________________
In zijn Éloges roept Saint-John Perse zijn kinderjaren op, die hij doorbracht op de Franse Antillen. De onder het pseudoniem Saint-John Perse schrijvende dichter Alexis Leger (Point-à-Pitre, Guadeloupe 1887 – Hyères 1975) was werkzaam als Frans diplomaat. In 1960 ontving hij de Nobelprijs voor Literatuur.
De hier gepresenteerde Lofzangen zijn de eerste vijf prozagedichten uit de laatste van drie reeksen prozagedichten die Saint-John Perse in 1910 bundelde onder de titel Éloges. Deze door Hans van Pinxteren vertaalde dichtbundel werd uitgegeven als Saint-John Perse, Lofzangen (Kwadraat, Vianen 1984). Op enkele plaatsen heeft de vertaler de eerdere versies herzien.