JAN LAUWEREYNS - VIJF GEDICHTEN UIT 'GOUDVIS GOUDVIS'




De syrinx, equivalent van de larynx, het strottenhoofd,

bevond zich aan het einde van de luchtpijp, minutieus
en supersnel gecontroleerd door de nodige spieren,

getrokken en gekneed tot de membranen trilden, en

daarmee de lucht, tot vogelzang, tot zuivere Gaspar van
Weerbeke, het ovaal venster beroerd, tussen midden- en

binnenoor, O, La stangetta, de figuur van het hart getroffen,

tot alles trilde, alsof het trillen besmettelijk was, in alle
stoffelijke en niet-stoffelijke dimensies, onweerstaanbaar,

verbum caro factum est, amen, het woord werd vlees, zelfs

wanneer de zebravinkjes sliepen, bleven hun neuronen in
vuur en vlam voor de eigen partituur, het rif ging door

met rifbouw, de waterklok droop, uit goudvis goudvis.


***


Prelude opus 28, nummer 4 in E-minor, er streelde

een wanhoop, zangerig, gelijkzwevend, losgelaten,
ergens in de diepte, ongehoord, de aarzeling

zweefde over haar rijstvelden, een midzomermiddag,

het uitspansel een bepaald azuur, de stenen brug,
oeroud, eerde het ogenblik, de belofte, een buiging

van water, een regenboog, voorspeld en verklaard,

en toch niet geheel begrijpelijk, Mai had haar obi
losgemaakt, haar buik een ballon, tot barstens toe

gespannen, ze kermde, de korenbloemblauwe yukata

viel open, ik schrok, niet van het glorieuze, weelderige
schaamhaar dat ik voor het eerst te zien kreeg, maar

van de waterval met goudvissen die eruit stroomde.


***


We werden veroordeeld tot eindeloos schuifelen

met water, in ladingen van zeventig liter, vervoerd
in een grote afvalemmer, antraciet, polyethyleen,

op een platformwagentje, eerst het vieze water

wegkappen, vier of vijf ladingen in het grasperk
aan de achterkant, waar het gras veel groener was,

en onkruid welig tierde, dan naar boven voor vers

water, de lift in, telkens de nutteloze veiligheidscode
intikken, eindelijk de opendraaibare tap bereiken,

en er met een zucht gebruik van maken, porties van

zeventig liter leken mij opeens belachelijk klein,
en van de weeromstuit nog veel gelukkiger leek mij

het repetitief op en neer voor doodgewoon water.


***

Ik, of beter mijn smartphone, begon een oproep,

nieuwsgierigheid, puur een eigenschap van de
machine, een adressenbestand, een vingertoets

activeerde een brandend beeld, een welbepaalde

reeks, exact elf cijfers, Curly antwoordde met
mogelijk een element van blijheid in de verrassing,

of vrolijkheid in het ongeloof, je belde, zo te zien,

ogen en oren woonden in elkaars buurt, waarom, 
het gebeurde niet zelden dat de schepping een

beweegreden gaf, laten we zeggen dat ik je stem

wilde horen, of die van Mai, die van Mai, of die
van jou, het doet er niet toe van wie, dat bedoel ik

niet, wie luisterde, sidderde, wat bedoel je dan?


***


Vijftig keer opdrukken, vijftig sit-ups, de adem

laten kalmeren, vijfentwintig bruggen, en nog eens
vijfentwintig sit-ups, en weer vijfentwintig bruggen,

zweet kwam, zweet drupte, achtenveertig graden

Celsius voor de douche, hoger kon het niet, er was,
als het ware, fluisterde het tussen mijn schouders,

de oneindige cirkel van het eeuwige heden, die geen

omtrek had, dus was elke daad van mijn borstkas
een middelpunt, waaruit het heelal straalde, naar de

verste uithoeken, geruisloos gleed wat ik losliet weg

in de wc, niet brekend maar glijdend in het water,
meteen de diepte in, een vlietend middelpunt waaruit

het heelal vluchtte, zonder het porselein te bezoedelen.


_____________________________
Bovenstaande gedichten zijn vijf ‘momenten’ uit een reeks van 52 gedichten, bestemd voor een vierdelige roman in wording. Van Jan Lauwereyns verscheen recentelijk de roman Iets in ons boog diep. Voor meer van en over Lauwereyns zie elders op Het Moment.